
Regelmatig loop ik op zondagmiddag een rondje door de stad. Steeds neem ik een andere route om het leuk te houden. Bij het Lepelenburgpark stond een blinde man die wilde oversteken. Hij stond hulpeloos aan de rand van de stoep, duidelijk wachtend op iemand die hem zou helpen. Met de mannelijke blinde medemens heb ik enigszins een probleem. Als ik ze help dan hangen ze direct aan mijn arm en staan dicht tegen mijn lichaam. Dat vind ik erg onprettig.
Ik zat een keer in de bus in de buurt van een blinde man. Tegen de chauffeur was hij aan het klagen dat hij zo moeilijk de weg konden vinden op het Centraal Station door de verbouwing. Het klonk heel oprecht en de buschauffeur vroeg me of ik de man kon helpen. Geen probleem. Totdat hij me vastpakte en aan me ging hangen. Daar ligt dan toch echt de grens van mijn handicap. Ik durfde hem niet weg te duwen omdat ik bang was dat hij ergens tegen aan zou lopen.
Enige tijd later zag ik dezelfde man in de supermarkt boodschappen doen. De stok was verdwenen en de boodschappen pakte hij uit het schap en deed ze zonder moeite in zijn mandje. Zijn ogen zagen er nog wel wat spooky uit. Ik was erg verbaasd, een wonderbaarlijke genezing. Sindsdien ben ik terughoudend bij het helpen van blinde mannen. Vrouwen die blind zijn gaan immers nooit aan je hangen. Als je zegt dat ze veilig kunnen oversteken dan is dat voldoende.
De man bij het park heb dus ik laten staan. Het voelde wel alsof ik iemand aan zijn lot overliet. Vervolgens schreeuwt een vrouw tegen me dat ik een asociale trut omdat ik die man niet help met oversteken. Het enige wat ik kon zeggen was: “Dan moet hij maar een hond nemen”. Op het moment dat ik het zei dacht ik “Oh foute boel”. Ik ben snel weggegaan.