Mijn verblijf in het Antonius ziekenhuis was enigszins moeizaam. Kort gezegd komt het erop neer dat het niet mag of niet kan.
Bij de activiteitentherapie moest ik om te beginnen een dromenvanger maken. Dat wilde ik niet, ik wil geen dromenvanger. Zo’n raar ding met veren eraan. Leuk in een tipi maar niet in mijn huis. Je weet nooit zeker welke dromen gevangen worden. Het zou toch jammer zijn als mooie dromen in zo’n ding verstrikt raken. Ik vroeg ook of er een bepaald ritueel zou plaatsvinden om de dromenvanger te “activeren”. Daar hadden ze nog nooit over nagedacht. Het was meer een symbolische dromenvanger. Volgens mij bestaan symbolische dromen niet. Einde project dromenvanger.
Ik wilde graag sokken breien op een breiring. “We hebben hier geen breiring” “Oké. Dan wil ik leren haken, ik kan alleen maar breien. Haken lijkt me ook leuk”, “Dat kan ik jou in zo’n korte tijd niet leren”. Zo’n dromenvanger wil je door mijn strot duwen maar ouderwets haken dat valt mij niet te leren?
Er lag een breiwerk met loomgaren en daar kun je leuke kussens van breien. Ik wilde het breiwerk wel afmaken. Geen goed idee ook te moeilijk en de vulling was te duur.
Ik vroeg me af waar deze therapie toe diende. Het depressieve gevoel van ik kan niks werd er niet minder door. Koffie kreeg ik ook niet. Ik zag geen enkele reden om daar te blijven. Zo maar weglopen mag eigenlijk ook niet, maar die regel werd niet gehandhaafd. Ik ben koffie gaan drinken en heb de krant gelezen in het restaurant.
Bij het sporten ging het al niet veel beter. Ik wilde graag, wandklimmen of boksen, maar dat mocht. Ik moest iets met mensen uit de groep doen, badmintonnen of iets met een bal. Die bal maakte een klote herrie en dat galmde in mijn hoofd dus daar had ik geen zin in. Ik probeerde duidelijk te maken wat mijn probleem was maar dat begreep de therapeut niet.
De keer daarop kregen we sambagym, lekker bewegen op muziek. Om te beginnen was de muziek niet echt mijn smaak. Maar oké daar kon ik nog mee leven. De stereo met discolichten maakte me helemaal gek. Ik probeerde subtiel aan te geven dat die lichten niet echt leuk waren. Dit was voor haar de aanleiding om de lichten op een andere stand te zetten. Meer kleuren die flikkerde op de maat van de muziek. Help!!! Ik vroeg of de lampen uit konden, maar dat ging natuurlijk niet.
Met de schoonmaakster ging het ook moeizaam. Om te beginnen wilde ze steeds mijn kamer schoonmaken als ik onder de douche stond. Dan begon ze op de deur te bonzen en riep schoonmaken!!! Ik was nog helemaal ingesopt en kan niet zo maar stoppen met douchen.
Vervolgens kon ze mijn tafeltje en nachtkastje niet schoonmaken als er meer dan drie dingen op lagen. Dat is mooi, dan blijf ze daar tenminste van af. Totdat zij zelf mijn puzzle er af gooide omdat ze het wilde schoonmaken. Toen was mijn frustratie tolerantie grens bereikt. Bij de activiteitentherapie wilde ik een deurhanger maken met een emmer en dweil erop en met een groot rood kruis er door. Dat mocht niet. Het was racistisch omdat ik ervan uit ging dat ze geen Nederlands kon lezen. De tekst “niet schoonmaken” vond ik te lang en symbolen werken altijd beter. Ik heb er toch één gemaakt omdat ik klaar was met de schoonmakers, einde oefening. Van de verpleging mocht het niet omdat het hier geen hotel was. Daar was ik al van op de hoogte, iedereen zou na één nacht uitgecheckt zijn.
Ik moest ook aangekleed bij het ontbijt zitten. Dat was onpraktisch omdat ik na het ontbijt wilde gaan douchen. Ik had een keer mijn spijkerbroek aangedaan met mijn pyjamashirt. Toen werd ik weggestuurd om me aan te gaan kleden. Ik dacht laat dat ontbijt maar zitten, ik eet wel een reep chocolade op mijn kamer. Vervolgens klopte ze op de deur of ik kwam ontbijten. Nee, ik heb geen honger. Dan moest ik er toch bij komen zitten, aangekleed. Ik zei maar niets over het schaars geklede meisje, die met haar stringetje en bh aan tafel zat met een luchtig iets erover heen. Dat noem ik niet aangekleed!
Een ander probleem was dat ik een heliumballon van Ernie wilde, maar die hadden ze nooit in het winkeltje. Wel die sacherijnige Bert maar geen lachende Ernie. Het was wel een prima motief om de afdeling te kunnen verlaten. “Waar ga je naar toe? Naar het winkeltje voor een Ernie”. Ondertussen kon ik rustig koffie gaan drinken in het restaurant. De verpleging vroeg nooit verder, ik kon altijd gewoon gaan. Totdat mijn medepatiënten zich ermee gingen bemoeien of beter gezegd me wilden helpen. Ze zouden meegaan naar de winkel en bij de kassa vragen of ze nog een Ernie hadden liggen en of ze hem wilde vullen voor mij. Erg lief maar niet nodig.
De televisie stond de hele dag aan. Daar werd ik ook gestoord van. Ik zat de hele dag alleen op mijn kamer omdat het daar stil was. Ik had wel gevraagd of de tv uit mocht, maar dat wilden ze niet. De verpleging deed er ook niets aan. Dan zit er niets anders op dan van mijn probleem hun probleem te maken. Met andere woorden, slopen die televisie. Een beetje rommelen met de afstandsbediening en kabeltjes en uit is de tv.
Zo gaat dat dus. Leer je je grenzen aangeven waar uiteindelijk niemand iets omgeeft.