Linnard & Dien op tournee

Uit betrouwbare bronnen is vernomen dat het bekende Helmondse echtpaar Linnard en Dien op tournee zijn. Na het genezen van de mensen met de gele ziekte werden ze zo bekend dat het voor hen even teveel werd. Daarom zijn ze vetrokken naar Utrecht, alwaar een nichtje schijnt te wonen. Maar ook in Utrecht weten de mensen met de gele ziekte Linnard te vinden. In het Diak is een tijdelijke Linnard-poli geopend.

Ondertussen zijn in Helmond goede, intellectuele vrienden van Linnard en Dien bezig met het corrigeren van de hellemondse taal. Één van hen heeft al een aantal keren ‘Het grote dictee van de hellemondse taal’ gewonnen. Dat belooft wat…

Mochten er weer nieuwe avonturen zijn van Linnard en Dien, dan word je via deze site daarvan op de hoogte gebracht.

Voor mensen die het hele verhaal van Linnard en Dien en de gele ziekte willen lezen, kan dat door te klikken op deze link: Linnard en Dien: De gele ziekte

Linnard en Dien: De gele ziekte

Twee jaar geleden schreef ik een blog over mijn oom Linnard en tante Dien: Canta. In mijn gedachte en die van Xandra leefden ze voort. Zo kreeg ik een prachtige Linnard en Dien kerst-sneeuwbol cadeau voor mijn verjaardag. Gezellig onder een rood lichtje samen in hun Canta in de sneeuw.

Toen kwam Corona en kreeg ik op een dag een mailtje van Xandra met de vraag: Wat zouden Linnard en Dien doen ten tijde van Corona? We verzonnen eindeloos verhalen. Tijdens de intelligente lockdown hadden we veel lol om het duo. Uiteindelijk schreef Xandra het verhaal en maakte de tekeningen. Ik vertaalde de tekst in het ‘hellemonds’. Dit is hun eerste avontuur: Linnard & Dien en de gele ziekte. Een waor gebeurd verhaal. Inmiddels is er ook een vervolg: Linnard & Dien en de verdwenen koekoek. Hierbij een preview van het eerste verhaal.

Op een mooie dag reden Linnard en Dien 

Een rondje in hun rode Canta.

De bomen stonden in bloei, de vlinder vloog rond

En het was stil.

Zelfs op de hangplek was niemand te zien. 

Er lag geen kruimeltje afval naast de prullenbak.

Dus zo stil was het.

‘Wat is het raar stil’. Moppelde Linnard in zichzelf.

‘Naar stil. Angstig stil’.

En voor Dien ook maar in de gaten had wat er gebeurde, Trapte Linnard op het gaspedaal en stoven ze met gierende banden en 45 kilometer per uur naar huis.

‘Ik vertrouw dit zaakje nie. Enne wâh gij, Dien?’

Thuis stond de telefoon

roodgloeiend.

Het was Anna, Diens zuster. ‘Ooooh, het is verschrikkelijk’, jammerde Anna, Wa makte me nau? Hedde gullie dâh dan nie geheurt? Oe is dâh nou meugelijk. Overal zijn zieke mensen. Eerst wurdt hullie hoar geel, en dan hullie gezicht en dan hullie hille lijf. En dan, verdwijnen ze gewoon. Niemand mag meer naar buiten, want het is hul besmettelijk. Hedde dâ echt nie geheurd?

Nou, daar zaten ze, Linnard en Dien, onder Linnards koekoeksklokken verzameling. Ze waren helemaal van slag van het verschrikkelijke nieuws. ‘Wâ moeten we nou doen?’ vroeg Linnard en hij keek naar zijn grote handen die stil op tafel lagen. ‘Gij… gij…’ zie Diens ineens, ‘Gij moet iets doen met oewe handen. Gij het de gáve, Linnard, gij moet dien mensen genezen’. ‘Ja’. Antwoorde Linnard. ‘Woar zouden ze zijn, denkte gij Dien? Die zieke mensen?’ In het gasthuis natuurlijk.’ Zei Dien beslist. ‘Kom, Linnard we gôn.’

Maar zo gemakkelijk ging dat allemaal niet. Om veilig naar buiten te kunnen moest er wel het een en ander gebeuren. Eerste verknipte Dien twee pantykousjes om voor hun gezicht te binden. ‘Het is toch wel zund hoor’. mopperde ze, ‘ maar ja het voor het goeie doel’. Linnard vond op zolder een oude duikbril met snorkel en vuurwerkbril voor Dien. ‘Het moet nie in oewe auge komen, hedde ze gezegd op de tillevisie’. Tenslotte, om iedereen onderweg op afstand te houden, bonden ze twee bezemstelen aan elkaar met aan de uiteinden de grote roze opgeblazen huishoudhandschoenen van Dien. ‘Die moeten we nie kwijtrakenhoor’, zei Dien toen ze instapten. ‘Ik moet vanavond nog wel afwassen.’ ‘Ja, ja’ bromde Linnard. ‘Kom we gôn’.

Op straat was het nog steeds doodstil. ‘Nou kende lekker doorscheuren Linnard.’ mompelde Dien van achter haar pantykousje. Maar Linnard was zo zenuwachtig dat hij wel drie keer een verkeerde straat inreed en uit moest stappen om de Canta te tillen en te keren.

Na al dat optilen en keren waren Linnard en Dien helemaal gesloopt. Linnard was zijn pantykousje kwijt en Dien haar vuurwerkbril. Ze hing met haar pruik scheef op haar hoofd tegen Linnard’s brede rug. Langzaam kropen ze vooruit naar de parkeerplaats van het gasthuis. Met twee geknakte bezemstelen en de slappe roze huishoudhandschoenen van Dien.

Op het parkeerterrein stond een reus van een beveiliger hen op te wachten. ‘En wâh denkte dat gullie gut doen?’ vroeg de beveiliger. ‘Wij komen de zieken genezen’ antwoordde Linnard. ‘Zedde gij n dokter dan?’ vroeg de reus. ’Nee’ piepte Dien van achter uit de Canta. ‘Dit is Linnard, hij het de gáve. Kom Linnard laat oewe handen eens zien an dè manneke.’ Linnard toverde zijn handen tevoorschijn en wapperde ermee in het gezicht van de beveiliger. ‘Ooohh, maar gij zeit dé Linnard.’ zei de man bewonderend, ‘Vooruit vlug dan maar Daar zullen ze binnen wel blij om zijn dâh gij kumt!’

Met een stevige tred liep Linnard door de lange gang van het gasthuis. Bij iedere stap die hij zette werd hij iets groter en begon hij steeds meer blauw licht uit te stralen. Linnard hoefde niet te vragen waar de zieken waren. Dat voelde hij. Overal stonden de dokters en de verpleegsters op afstand te juichen. ‘Linnard is er!’ riepen ze. ‘Alle kumt nou goed!’

De zieken, die helemaal geel zagen, lagen in hun bedden achter het glas. ‘Da geeft hullemaol nie’ zei Linnard. ‘Ik straal daar zo doorhinne’. Hij legde zij grote lichtblauwe kolenschoppen tegen het glas en binnen een paar minuten trok bij alle zieke de gele kleur weg. Zaal na zaal deed Linnard zijn helende werk. Hij was er tot de avondboterham mee bezig.

Kom, nu moeten we naar hois hoor, Linnard.’ zei Dien toen de laatste patiënt genezen was. ‘Ik moet de erpels nog schillen.’ Toen ze met de rode Canta van de parkeerplaats reden stonden voor alle ramen de genezen patiënten te juichen en te zwaaien. Linnard en Dien zwaaiden vriendelijk terug. Iedereen zag er weer helemaal normaal uit. Behalve twee mannen wiens haar nog raar geel was. ‘Ach …’ zei Linnard terwijl hij zijn schouders ophaalde, ‘misschien waren ze al zo. ‘Nou ik vind da gij het goe gedoan het’. zei Dien. ‘Maar ik, wâh zal ik blij zijn als ik zit, en gij?’