Met deze slogan ging ik op vakantie en het was inderdaad een verrassing.
Ik wist al van te voren dat het weer niet al te best zou zijn, de storm ‘Gloria’ zou over Valencia trekken. De dag van vertrek was ik een beetje nerveus. Ik wist via de Spaanse weerberichten dat ‘Gloria’ rond zes uur Valencia zou bereiken. Gelukkig landde ik om 15:00u dus dat moest goed komen, ruimschoots op tijd.
Bij het boarden van het vliegtuig was er een enorm gezeur met twee bejaarden mannen die persé hun hutkoffer wilden meenemen in het vliegtuig. Waarschijnlijk hadden ze nog een koffer uit de jaren zeventig op zolder staan, die nog prima was. Extra betalen voor de koffer daar hadden ze duidelijk geen zin in, hij gaat gewoon mee als handbagage. Beide koffers hadden al een rode ruimbagage-sticker. De stewardess zei tegen een oude man met pet dat de koffer echt niet mee in het vliegtuig kon. De man was niet te vermurwen.
“Nee hij gaat mee in het vliegtuig”.
Hij hield hem stevig vast zodat ze de koffer niet kon afpakken.
“Maar, meneer dat gaat echt niet”
“Nee, mijn koffer gaat mee in het vliegtuig”.
“Meneer 160 passagiers zitten te wachten op vertrek, we lopen vertraging op omdat u de koffer mee wilt nemen.”
“Nee, hij gaat mee”
Inmiddels begon ik me af te vragen wat er in de koffer zou zitten. Waarom hij zo graag wilde dat de koffer bij hem bleef. De urn van zijn overleden vrouw, die hij wilde uitstrooien in Spanje? Dat ze voor de laatste keer echt samen op reis gingen, zij nog dicht bij hem? Inmiddels ging hij zo tekeer dat ik dacht dat het afgezaagde hoofd van zijn vrouw in de koffer zat.
“Meneer, dan neemt u de koffer maar de hele reis opschoot mee, we moeten nu echt vetrekken.” Toen ging de koffer toch mee met de ruimbagage.
Dan was er nog een tweede bejaarde man ook met een hutkoffer die probeerde om zijn koffer in de bakken te proppen. Je had niet veel ruimtelijk inzicht nodig om te zien dat het echt niet ging passen. De man bleef maar duwen. Toen kon ik me meer niet inhouden: “Meneer, de koffer past niet” zei ik tegen hem. Hierdoor schrok hij en liet een stapeltje uitgeknipte krantenartikelen uit zijn hand vallen. Een half jaar oud nieuws viel door het vliegtuig.
“Loopt u maar door naar uw stoel” zei de stewardess vermanend.
Nee, dit kan echt niet, er zit iemand op 23F. Mijn stoel!
“Mevrouw zou ik daar mogen zitten” vroeg ik vriendelijk.
“Nou, ik dacht er komt niemand, dus dan ik ga er maar zitten. De stoel was vrij” antwoordde de vrouw. Ik kon voorkomen dat ik tegen haar schreeuwde: “Ga weg, dat is mijn stoel, 23F. El día más difícil del rey”.
“Nu ben ik er, en wil daar graag zitten” zei ik vriendelijk.
De vrouw was geen prettig gezelschap. Een ontzettende wiebelkont en een kletskous. Ze werkt vast in het onderwijs, dacht ik en is gewend dat ze de hele dag praat en iedereen naar haar luistert. Ze wees ook steeds met haar vinger voor mijn neus door naar iets waar we overheen vlogen.
“Kijk daar, dat is Rotterdam, daar ligt Zeeland, dat is Antwerpen… “
‘Mijn God’ dacht ik, dit worden twee lange uren. Ik kreeg de neiging om het raampje dicht te doen zodat ze niks meer kon zien en niet meer met haar vingers voor mijn ogen zwaaide. Maar dan kon ik zelf ook niks meer zien en ik probeerde wat te lezen. Ineens voelde ik een vieze warmte tegen mijn bovenbeen. Ze was tegen haar man gaan liggen en haar vettige bovenbeen raakte me aan. Gadverdamme! Slaan, dacht ik. Ik hield me in en schoof zover mogelijk bij haar vandaan.
Door de aankomende storm was de landing in Valencia turbulent. Het kostten de piloten duidelijk moeite om het vliegtuig aan de grond te krijgen. Het schommelde heen en weer en zakte snel naar beneden. Mensen begonnen te gillen en één mevrouw begon te huilen. Ik ben daar gelukkig niet zo gevoelig voor en blijf rustig zitten. De piloten willen niet dood denk ik altijd. In het slechtste geval heb je één suïcidale piloot maar daarvoor is er een co-piloot. Komt goed. Toen het vliegtuig uiteindelijk de grond raakte werd ik door een enorme g-kracht naar voren geduwd, ik raakte met mijn hoofd nog net niet de stoel voor mij. Even vroeg ik me wel af of het vliegtuig nog tot stilstand zou komen. Over de natte landingsbaan bleef het verder schuiven. Toen we uiteindelijk stilstonden begonnen de mensen te klappen en joelen. Als opluchting van de schrik. Één stewardess stelde de huilende mevrouw gerust, “Code rood voor het weer, is geen code rood voor het landen”
“Ik was zo bang” snikte de vrouw nog na.
Met een taxi ging ik naar mijn hotel.
“Het wordt de komende vier dagen slecht weer” vertelde de taxichauffeur me.
“Door de regen spoelt alles wel schoon, dat is fijn” zei hij.
Één dag regen was hiervoor genoeg geweest dacht ik later.
Het hotel lag in een voetgangersgebied en door de stromende regen liep ik er naar toe. Zeiknat kwam ik daar binnen. Vanaf het begin beviel het me al niet. Een rommelige bedoening, niet echt professioneel. Het meisje achter de balie was vriendelijk. Zij bleek achteraf gezien de enige te zijn. Mijn kamer 207 was nog niet schoongemaakt. Balen, ik had graag even rustig op mijn bed gelegen. Terug naar de receptie.
“Sorry, sorry, we gaan het nu meteen doen”. Beloofde ze me
Aangezien ik enorme honger had, besloot om te gaan eten en dan konden zij ondertussen mijn kamer in orde maken.
“Dat is erg vriendelijk van u”
De storm had Valencia inmiddels bereikt. Op straat was niemand te zien en de stoelen en tafels vlogen door de straten. Alle winkels en restaurants waren dicht. Rolluiken bespoten met graffiti, naar beneden. Het maakte een trieste indruk. Van het hotel had ik een paraplu geleend maar die was bij de eerste windvlaag al gesneuveld. Als Hollandse probeerde ik hem nog te repareren, maar het was een prul waar niets meer mee te doen was. Gelukkig vond ik nog een restaurant dat open was waar ik heerlijk heb gegeten.
Terug in mijn hotel, begon de reeks aan ergernissen die de hele week heeft geduurd. Het water liep niet weg in de wasbak, de stop was stuk. Ik keek rond en zag dat alles slordig afgewerkt was, lekkage plekken, muren die stuk waren, behang dat los hing, een lade onder de wasbak die naar schimmel rook. Nou ja, zolang het bed maar goed ligt, dacht ik.
Na een paar uur slapen, wilde ik toch nog wat van de stad zien. Door de regen maakte ik een wandeling. Zoals ik altijd doe; links, rechts, oh dit pleintje is ook leuk… Dan kom ik uiteindelijk tot de conclusie dat ik verdwaald ben en geen idee heb waar ik ben. Iedere keer doe ik hetzelfde, ik leer het nooit. Inmiddels was ik drijfnat en wilde terug naar mijn hotel. De straten waren verlaten en ik kreeg een unheimlich gevoel. Ik besloot om een taxi naar de kathedraal te nemen, van daaruit kon ik mijn hotel wel weer vinden. Het was een Hindoestaanse chauffeur en mijn Spaans was beter dan het zijne. Met veel moeite kon ik hem aan zijn verstand brengen waar ik naar toe wilde. De kathedraal, leek me eenvoudig. Eenmaal daar aangekomen zag ik 3,50 op de meter staan. Snel drukte hij de meter uit en zei “Vijf euro”. ‘Wat een gezeik’ dacht ik, maar ik betaalde hem. Toen bleef hij maar zeuren dat hij me naar mijn hotel wilde brengen. Ik probeerde uit te leggen dat dat niet ging en het zo prima was. Even leek het of hij de deuren van de taxi op slot had gedaan. Godsakker… “Let me go out now!” schreeuwde ik. Hij brabbelde nog wat en ik kon eruit.
De eerste kennismaking met deze stad was niet top.